De gemiddelde scores bij de centrale examens voor wiskunde lagen
dit jaar vooral op het vwo een stuk lager dan vorig jaar. Het havo
laat een gemengd beeld zien: stijging bij wiskunde A en daling bij
wiskunde B. Vmbo-gt (mavo) vertoont al langere tijd een dalende
lijn.
Kort geleden heeft Cito de zogenoemde
toets- en itemanalyses
(TIA) gepubliceerd voor het eerste tijdvak van het Centraal Examen
van dit jaar. Het gaat om een statistische analyse van de WOLF-gegevens
die door docenten naar Cito worden opgestuurd. Die gegevens zijn
niet definitief en niet compleet; het zijn namelijk de voorgestelde
scores van de eerste corrector, soms slechts van een gedeelte van
de kandidaten. Toch blijken de uitkomsten vaak wonderwel overeen te
komen met de later gepubliceerde definitieve resultaten.
De eindexamens vmbo-bb en vmbo-kb worden overwegend, in meerdere varianten,
digitaal afgenomen. De data met betrekking tot deze examens zijn in de TIA
niet meegenomen.
In de bovenstaande grafiek ziet u voor de verschillende wiskundevakken
de ontwikkeling over de laatste vijf jaar van de gemiddelde score,
uitgedrukt als percentage van de maximale score. Deze score noemt men
ook wel de
p-waarde. Het meest opmerkelijk is de ontwikkeling
op het vwo. Vorig jaar werden de eerste examens afgenomen volgens het
nieuwe programma en zoals we in
WiskundE-brief 818 meldden, werden die examens zeer
goed gemaakt. Dit in tegenstelling tot de situatie op het havo, waar
de eerste examens volgens het nieuwe programma een jaar eerder juist
bijzonder slecht werden gemaakt. De opvallende daling van de scores
op het vwo moeten we wellicht beschouwen als een soort correctie op
de mooie resultaten van het voorgaande schooljaar.
Het wiskunde-examen op vmbo-gt (mavo) kende de meest deelnemers.
Op het vmbo-gt hebben zich recentelijk geen vernieuwingen
in het wiskundeprogramma voorgedaan. We zien voor het vmbo-gt een
duidelijk dalende trend in de grafiek.
Kijken we naar de gemiddelde cijferscore voor het Centraal Examen,
dan is het beeld heel anders. Uiteraard spelen de N-termen, die bepalen
bij welke score welk cijfer hoort, hier een essentiële rol. Bij het
bepalen van de N-term wordt er in eerste instantie vanuit gegaan dat
de groep eindexamenkandidaten niet beter of slechter is geworden.
Het is dus niet zo verrassend dat de cijfers een veel rustiger beeld
geven dan de percentages.
Jongens tegenover meisjes
Bij alle verhalen over de schoolsuccessen van meisjes en de problemen
die jongens binnen het onderwijs ervaren, wordt wel eens uit het oog
verloren dat meisjes op het Centraal Examen bij de meeste vakken
gemiddeld nog steeds lager scoren dan jongens. Voor de wiskundevakken
zag het beeld er dit jaar zo uit:
De staven in dit diagram geven steeds het verschil in procentuele score
aan tussen jongens en meisjes waarbij een negatieve score aangeeft dat
de meisjes minder scoorden dan de jongens. Grofweg kan er hierbij van
worden uitgegaan dat één procentpunt verschil overeenkomt met 0,1 punt
verschil in het examencijfer.
Van jaar tot jaar wisselt de omvang van het verschil wel behoorlijk.
Bij vmbo-gt was de fluctuatie dit jaar het sterkst. Dit jaar is het
verschil ruim 4 procentpunten; vorig jaar was dit verschil met 0,4
procentpunten tien keer zo klein. Bij de andere wiskundevakken zijn
de fluctuaties, zeker na de invoering van de nieuwe examenprogramma's,
wat kleiner.
Meisjesvragen
Er lijken op het examen duidelijke jongensvragen en duidelijke
meisjesvragen te bestaan. Sommige vragen worden door meisjes beter
gemaakt terwijl andere vragen favoriet zijn bij de jongens. De
verschillen zijn soms verrassend groot. In hoeverre zaken als het
onderwerp, de context of het type vraagstelling hierbij een rol
spelen, zou zeker een onderzoek waard zijn.
gk