Vorige week belichtte ik in WiskundE-brief 759 de ontwikkeling van de cijfers op het
Centraal Examen (CE) en de rol van het vaststellen van de N-termen daarin.
Ik beperkte mij toen tot het vwo. In deze WiskundE-brief is het havo en het
vmbo aan de beurt.
Ik begin bij het havo:
In de bovenstaande grafiek heb ik N = 1,0 als referentie genomen. Dat
is ongeveer de gemiddelde N-term voor de havo in de periode 2005-2016. De groene lijn
geeft weer hoe de cijfers zich zouden ontwikkelen bij een vaste N-term (1,0).
De groene grafiek geeft in essentie dus de ontwikkeling van de ongecorrigeerde,
gemiddelde puntenscores weer. De rode lijn geeft de ontwikkeling van de werkelijke
cijfers weer.
Eerst weer een paar observaties mijnerzijds:
- In de periode tot en met 2011 schommelde het feitelijke CE-gemiddelde (de rode
lijn) bijna steeds tussen 6,1 en 6,2. Een uitzondering vormt het jaar 2008. Dat jaar
was het laatste jaar van de "oude tweede fase". In dat jaar lagen de cijfers wat hoger.
- Vanaf 2012 en vooral vanaf 2013 liggen de CE-gemiddelden een stuk hoger dan
in de periode daarvoor.
- De ongecorrigeerde, gemiddelde puntenscores (de groene lijn) gingen tegen
het einde van het vorige decennium behoorlijk onderuit. In de laatste twee jaar van
de 'oude tweede fase' en in het eerste jaar van de vernieuwde tweede fase werd er
dus laag gescoord.
- De zeer lage scores in de periode 2007-2009 werden ruim gecompenseerd door de
hogere N-termen.
- Vanaf 2010 lopen de scores en de cijfers redelijk in de pas, hoewel er de laatste
twee jaar er weer wat verschil lijkt te ontstaan.
Overeenkomsten en verschillen
Er bestaan veel overeenkomsten met de ontwikkeling op het vwo. Ook daar schommelden
de cijfers tot en met 2011 binnen vrij smalle marges. De vwo-cijfers lagen echter
ongeveer 0,1 punt hoger. En ook daar gingen de cijfers na 2011 sterk omhoog.
Net als op het vwo zien we op het havo in de periode 2007-2009 een duidelijke
teruggang in de scores.
Maar er zijn ook verschillen, met name wat betreft de zichtbare rol van de N-termen.
De rol van de N-termen in de jaren 2007-2009, de periode van scoreteruggang, lijkt
op het havo veel prominenter te zijn. Maar in de periode vanaf 2010 houden de scores
en de cijfers op het havo juist weer veel beter gelijke tred dan op het vwo.
Kernvakken
Op het vwo was de invloed van de kernvakken wiskunde A, wiskunde B en Engels van
groot belang, op het havo is het beeld iets genuanceerder:
De ontwikkeling bij wiskunde A is wat minder spectaculair dan die bij Engels
en wiskunde B. Het effect van de stijging van ca 0,7 punt bij Engels op het
algemeen gemiddelde is zo rond 0,1 punt. Wiskunde B heeft veel minder effect
omdat het daar om een veel kleinere groep leerlingen gaat. Evenals op het vwo
zijn er er bij Nederlands geen spectaculaire ontwikkelingen te ontdekken.
vmbo GT
Op het vmbo is bij de Gemengde en Theoretische leerweg (VMBO GT) het beeld wat
afwijkend van het beeld op havo en vwo. Om een zo goed mogelijk plaatje te
krijgen, heb ik als vergelijking de fictieve cijfers bij de vaste N-term
N = 0,75 genomen, het gemiddelde over de periode 2005-2016.
Wat valt mij op? Wel:
- In de periode tot en met 2013 schommelde het feitelijke CE-gemiddelde
(de rode lijn) bijna steeds tussen 6,2 en 6,3. Een uitzondering vormt het
jaar 2011. Na 2013 liggen de CE-gemiddelden een stuk hoger.
- De ongecorrigeerde, gemiddelde puntenscores op basis van N = 0,75
(de groene lijn) gingen in 2012, het eerste jaar van de aangescherpte uitslagregeling,
sterk omhoog en zakten de laatste jaren weer wat in.
- In 2012 en 2013 werden de cijfers behoorlijk gedrukt door de lage N-termen.
In 2012 was de gemiddelde N-term ongeveer gelijk aan 0,6 en een jaar later was dat
gemiddelde zelfs maar 0,5. De gemiddelde N-term over de hele periode was, zoals ik
reeds opmerkte, op het vmbo GT ongeveer 0,75.
Geen kernvakken
Op het vmbo is er geen sprake van een echte kernvakkenregeling. Wel moet er sinds
2014 voor het vak Nederlands tenminste een eindcijfer 5 worden behaald. Er
hebben zich bij dit vak geen spectaculaire ontwikkelingen voorgedaan.
Als we de ontwikkeling bij vmbo GT vergelijken met die op het havo en het vwo,
dan valt op dat de stijging van de CE-cijfers zich pas na 2013 heeft voltrokken.
In 2012 en 2013 werd er weliswaar een stuk beter gescoord maar deze winst werd
weggesluisd via (zeer) lage N-termen.
vmbo KB en BB
Voor vmbo Kader Beroeps (KB) en Basis Beroeps (BB) is het lastig om een
vergelijkbaar overzicht te maken. Digitale flexibele examens zijn daar de laatste
jaren belangrijk geworden en deze hebben geen vaste N-term maar een serie N-termen
met vaak een behoorlijk spreiding. Zie ook
WiskundE-brief 568.
Samenvattend
Laat ik de zaken eens op een rijtje zetten:
- Tot en met 2011 (op vmbo GT nog wat langer) waren de CE-cijfers vrij constant.
Sinds 2012 (op het vmbo iets later) zijn die cijfers behoorlijk gestegen.
- Vanaf 2012 is het CvTE omgeschakeld van gedeeltelijke relatieve normering
naar absolute normering over de gehele breedte. Zie WiskundE-brief 759 voor een toelichting op
deze normeringssystemen.
- Niet alleen de cijfers maar ook de ongecorrigeerde puntenscores zijn de laatst
jaren gemiddeld duidelijk hoger dan vóór 2012.
- Er zijn voorbeelden te noemen van situaties waarin de N-termen de cijfers lijken
'op te krikken' (zoals vwo 2013 en 2016 en havo 2007-2009). Er is echter ook sprake
van het omgekeerde (vmbo GT 2013). Vaak is er echter van een 'ingrijpende' invloed
van N-termen weinig te zien.
- Op het havo en vooral op het vwo zijn de cijfers van de kernvakken Engels en
wiskunde spectaculair gestegen. Alleen deze ontwikkeling verklaart al een belangrijk
deel van de stijging van het CE-gemiddelde.
- De ontwikkeling van de schoolexamencijfers voor wiskunde (zie WiskundE-brief 758, WiskundE-brief 724 en
WiskundE-brief 725) is veel rustiger.
Conclusie
Het CvTE beweert dat het niveau van de eindexamenkandidaten de laatste jaren
behoorlijk is gestegen en claimt een spectaculaire verbetering bij Engels en wiskunde
op havo en vwo. Bij wiskunde is er sprake van een grote overlapping van de
schoolexamenstof en de stof voor het Centraal Examen. De grote discrepantie in
de ontwikkeling van de cijfers bij SE en CE is daarom bepaald geen ondersteuning
van de bewering dat het niveau van de eindexamenkandidaten bij wiskunde zo sterk
is gestegen.
Laat ik het iets sterker formuleren. De spectaculaire stijging van het niveau van
eindexamenkandidaten lijkt mij onwaarschijnlijk. Onwaarschijnlijke uitkomsten leiden
vaak tot de verwerping van een hypothese. Ik denk daarom dat het goed zou zijn wanneer
het CvTE de vooronderstellingen die aan de basis van het huidige normeringssysteem
liggen nog eens goed tegen het licht zou houden.
gk